Mijn jeugd (1970 - 1980)

- Spelen bij opa en oma
- Een terugkerende droom
- De verkenners
- De koppelriem
- Museumpark Overloon
- Vakkledingshuis
- Kisten in de kelder
- De Beegderheide
- De plastic soldaat
   
 
In mijn vroege jeugd werd ik regelmatig geconfronteerd met het leger en de Tweede Wereldoorlog. Onbewust kreeg de interesse vorm. De bunkers bij de boerderij van opa en oma en de loopgraven in de bossen waar de verkenners speelden. Het waren de ingrediënten voor de fascinatie die me nooit meer zou loslaten. 
 
Spelen bij opa en oma 
Begin jaren zeventig. Mijn broer en ik waren vaak op de boerderij bij opa en oma. De boerderij bood plaats om te spelen en wij hadden voldoende fantasie om die plaats te vullen. In onze gedachten veranderde een rij leegstaande varkenshokken in een middeleeuwse straat met kleine huisjes. Verderop groeven we een ondergrondse kelder en bouwden we samen met ome Jan ons eigen fort. 

Rond die tijd richtte ik mijn eerste oorlogsmuseum in, in een leeg kippenhok bij de boerderij. Een paar granaatscherven en wat kogels waren alles wat ik had. Om het wat voller te laten lijken, schilderde ik op de muren soldaten. Het museum heeft een paar maanden bestaan. Toen moesten er weer kippen in. 

Het was in het voorjaar van 1978. Ik kreeg van ome Sef een puptent, licht bruin van kleur. Ik zette hem op achter de schuur en legde er wat militaire spullen in. Van oma kreeg ik koffiepoeder en een pakje soep. Ik mocht zelf koken. 
Ik heb regelmatig in de tent overnacht. Als alles stil was stond ik weer op. De oranje straatverlichting gaf aan alles een bijzondere kleur. Heel wat uurtjes heb ik er doorgebracht, in het duister, de stilte en vrede van de nacht.
 
Tijdens de Tweede Wereldoorlog lag de boerderij in een belangrijke verdedigingslinie. De twee bunkers vormden de zichtbare getuigen. Minder zichtbaar waren de glasscherven in de moestuin. Opa en oma hadden weckglazen en kostbaarheden ingegraven, om ze te verbergen voor de bezetter. De Duitsers hadden een verbindingsloopgraaf gegraven, dwars door het depot.
Later vond mijn vader in het uitloopveldje voor de varkens twee luchtdoelgranaten. Zelf groef ik bij het maken van een vijver een Engelse 75 mm granaat op. Voordat ik er erg in had rolde het projectiel van de schop.
 
In de tweede helft van de jaren zeventig werd de boerderij afgebroken. Mijn opa was inmiddels overleden en ome Jan zou er een nieuw huis bouwen. Mijn broer en ik mochten meehelpen bij de sloop en de nieuwbouw. Er wachtte ons een laatste verrassing. Bij de afbraak van een kippenhok bleek in de fundering een gewelf te zitten. Onder dat gewelf lag een Luger pistool verborgen. Er was weinig van over, maar was toch een bijzondere vondst. 
 
 
 
Een terugkerende droom
Het was een rare droom. Mijn broer en ik waren bij opa en oma, op de boerderij. Rechts in de grote schuur lagen pakken stro, opgestapeld tot hoog tegen de balken van de dakconstructie. We bouwden daar vaak hutten. Opa zag dat liever niet. Soms schoten de touwen los en viel een pak stro uit elkaar. 
Daarom speelden we buiten. Over de Dorpsstraat kwam een kleine rode tractor aanrijden. Hij draaide de landweg in die langs het erf het Roerdal in liep. Het was ome Frits. We stonden aan de kant aan de kant van de landweg terwijl de tractor voorbij reed. Plots zagen we op het spatbord boven het grote wiel een stalen bliksemschicht, een hand hoog en rood geverfd. We schrokken. 

Ome Frits lachte vriendelijk naar ons. Maar wij wisten dat er iets aan de hand was. De boerderij die wij zo goed kenden, was een vreemde plek. Mijn broer en ik liepen naar binnen. In de keuken stonden opa en oma. Zij waren met een paar andere mensen in gesprek. We werden naar buiten gestuurd. 
Op dat moment werd ik wakker, telkens weer. Ik heb de droom een paar keer gedroomd. In een van de dromen zei iemand dat de Duitsers zouden komen. Het was oorlog. Mijn vertrouwde wereld was niet meer. Een onwezenlijk gevoel van angst en onzekerheid. Alsof ik een stukje oorlog heb beleefd.
 
 
 
De verkenners 
Via een zijdeur kwam je op de grote zolder boven het gemeenschapshuis. De ruimte was vrijwel leeg. Er stond voor zover ik mijn herinner alleen een tafel. Daarachter zat de hopman. Ik kwam me aanmelden voor de verkenners. Ik was 7 jaar en net te jong, maar zou binnenkort 8 worden. De hopman vond het goed, ik werd welp, voorloper van de verkenners. 
Al na een jaar werden we verkenners en kwamen bijeen op de vrijdagavond, om zeven uur. We gingen dan naar de heidevelden en bossen ten noorden van ons dorp, waar we speurtochten deden en spellen zoals zaklamp veroveren. In de zomer was het nog lang licht, de rest van het jaar was het vroeg donker. Dat maakte het extra spannend. 

De hopman was sergeant in het Nederlandse leger. Ook de andere stafleden hadden iets met het leger. Tijdens onze zomerkampen hadden we de beschikking over militaire uitrusting en rantsoenen. Iedere ochtend werd appel gehouden en werd de vlag gehesen. Ik waande me in een militair tentenkamp. Later werd aan de verkenners een eigen terrein ter beschikking gesteld, een open plek in 'De Hammerbosch'. Van de spoorwegen kreeg de vereniging een blokpost, een houten seinhuisje van twee verdiepingen hoog. Deze post werd nieuw opgebouwd op het verkennersterrrein. 

De Hammerbosch werd ons nieuwe speelterrein. Het gebied was tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers ingericht als versterkte verdediging. Vanaf het hellingbos kon een groot deel van het Roerdal worden overzien. Pas laat in de jaren zeventig werd het bos vrijgemaakt van munitie. Doch niet helemaal, zo zou blijken. 

In het bos lagen loopgraven en mitrailleursnesten. Er was weinig graafwerk nodig om een partij verroeste hulzen en kogels te vinden, doorgaans van groter kaliber. 
Ik herinner mij een voorval bij een patrouilletocht door het bos. Iemand vond een stuk beton, raapte het op en gooide het achteloos weg. De klomp beton had een langwerpige vorm en bovenin zat een metalen staafje. Ik raapte het voorwerp op en bracht het naar de hopman. De explosieven opruimingsdienst werd ingeschakeld. Het bleek een betongranaat te zijn. De sfeer bij de verkenners was heel bijzonder. Speels, met een militaristische inslag. Een mooie tijd om op terug te kijken. De fascinatie begon zich te verdiepen.
 
 
 
De koppelriem
Echte soldaten hebben een koppelriem. Daar begint alles mee. Een koppel. De oudere verkenners hadden bijna allemaal een koppel. Vaak met een veldfles en een paar patroontassen. Ze vertelden me over een dumpzaak in Maasbracht, ergens bij de haven. Bij toeval kreeg ik een paar weken later een koppelriem, ik meen van een oom. Hij was sterk gedragen. Toch was ik er blij mee. Ik had een koppel, maar zonder patroontassen of veldfles. En dus was ik een paar weken later op weg naar Maasbracht, met een beetje spaargeld op zak.
 
Ik reed richting de havenkant en sprak daar iemand aan. Hij duidde me naar de juiste locatie. Een loods aan een doodlopende weg.Binnen was een man aan het werk, die me bevestigde dat ik op het juiste adres was. De loods stond vol rekken, meters hoog, gevuld met motoronderdelen, gereedschap en stapels bedrijfskleding. Ik dwaalde door de gangpaden. Behalve de eigenaar was er niemand te bekennen.

Even voorbij de helft stond een aantal kleinere rekken, volgestouwd met helmen en militaire uitrusting. Daarnaast stonden grote kisten, tot aan de rand gevuld met riemen, veldflessen en patroontassen. Ik wist niet waar ik moest kijken. Dit was een oase, een paradijs omgeven met de geur van canvas, leer en staal. Het werd stil in mijn hoofd. Pas later hoorde ik weer de galmende muziek door de ijzeren speakers.
 
Na die eerste keer kwam ik regelmatig in Maasbracht. Een half uur fietsen van huis. Ik heb er heel wat spullen gekocht. Bijzonder waren de platte Belgische helmen, een pioniersschopje in een oud leren foedraal en een Nederlandse tankhelm, die veel gelijkenis had met de oude Amerikaanse tankhelmen. Zonder dat ik het wist groeide mijn fascinatie voor het materiaal en ontstond een kleine verzameling.
 
 
Het museumpark Overloon
Ik kwam er voor het eerst met mijn ouders. Ik moet een jaar of tien zijn geweest, midden jaren zeventig. We hadden thuis geen auto. De NS gaf iedere zomer een boekje uit met interessante dagtochten. Daarin werd ook een tocht aangeboden naar de Groote Peel en Overloon. Links op de bladzijde een foto van het natuurgebied, rechts een trotse spitfire. 
Een paar jaar later ben ik er nog eens geweest, met de verkenners waar ik lid van was. We waren op kamp in Well, aan de overzijde van de Maas. Via de oude Baileybrug fietsten we naar het museumpark. Wat ik mij ervan herinner is dat we op en in de tanks konden. Als ik me goed herinner kon de loop van de Panther worden bewogen.
 
 
 
Het was vele jaren later dat ik er weer was, op weg naar Arnhem, waar ik studeerde. In Venray was ik van de trein gestapt en via een aantal buslijnen belandde ik uiteindelijk in Overloon. Het was een mooie dag. Ik wandelde door het park, alle voertuigen stonden nog buiten opgesteld. Het was verrassend hoe voorbij iedere bocht een ander voertuig zich verborgen hield. Op een open plek stond een B25 en verderop een Spitfire. Ik maakte foto's met een kleinbeeldcamera, van slechte kwaliteit, maar passend bij het vage van de herinnering.
 
 

In de entreezaal van het hoofdgebouw stonden een paar etalagefiguren, gekleed in Nederlandse en Duitse uniformen. Daar heb ik minutenlang staan kijken, alle details in me opnemend. Maar ook het gevoel ervaren, om oog in oog met de bezetter te staan. 
Ik ging door de knieën om het textiel onder de geplooide zakken van een Duitse marinejas te bekijken. Een onbeduidend stukje stof, verscholen voor de eerste blik. Dit 40 jaar oude lapje stof was erbij, toen Nederland in oorlog verkeerde. De kans is dat iemand het nadien nog heeft bekeken is klein. Een stukje onontdekt materiaal met een geschiedenis. Ik voel nog steeds de fascinatie van toen. Het benadrukt de stilte na de storm, een vreemd gevoel van rust.
 
 

De laatste jaren kom ik er weer regelmatig, op de laatste middag voor de zomervakantie. Om de werkdruk achter me te laten en te beginnen aan de vakantie. Om tot rust te komen in een oorlogsmuseum? Het is een onverklaarbare gewoonte geworden. Daar waar herdenken en bezinnen voorop zou moeten staan, lijkt de fascinatie een andere richting te kiezen. Ik hoop te ontdekken waarom.
  
 
Het Vakkledingshuis
In de jaren zeventig en tachtig lag in Roermond het Vakkledingshuis. Een bescheiden zaak, die overalls en andere werkkleding verkocht. Maar ook dumpspullen. In de kelder lagen vaak hele stapels veldflessen, patroontassen en koppels. Alles naoorlogs, maar voor een jongen van nog geen 10 jaar toch erg spannend. Het rook er bijzonder, in die kleine schaars verlichte kelder. De geur van vocht en geïmpregneerd canvas. Ik kwam er voor het eerst met mijn moeder. Ik mocht wat uitzoeken voor mijn verjaardag. Het werd een Belgische helm, naar Engels model. Een jaar later kreeg ik een Nederlands gasmasker, een Nederlandse veldfles en een patroontas. Dat moet rond 1975 geweest zijn.
 
Een paar jaar later kocht ik zelf een Duits gasmasker, Bundeswehr. Het masker zat in een metalen bus. Ik dacht aanvankelijk dat het een bus uit de Tweede Wereldoorlog was, maar ontdekte al snel dat de rillen in het metaal verkeerd liepen. Horizontaal in plaats van verticaal. Niet veel later vond ik een bijbehorende veldfles.
Nadien kocht ik een gasmasker in blik, gewikkeld in een stoffen hoes. Toen ik de hoes van het blik haalde kwam een Duitse gasmaskerbus tevoorschijn. Na de aankoop van het masker van de Bundeswehr wist ik ondertussen hoe die eruit zagen.
 
Het was in 1977 toen ik op een namiddag de winkel binnenstapte. Mijn adem stokte. Bovenop een houten winkelrek lag een Duitse helm. Een beetje scheef, alsof hij daar altijd al had gelegen. Vijfenzestig gulden. Ik had geen geld bij me. Snel naar huis, geld halen. Ik had wat vakantiewerk gedaan en had van oma nog wat geld gehad omdat ik was 'geslaagd' voor de basisschool. Binnen een half uur stond ik weer in de winkel en kocht mijn eerste Duitse helm.
 
 
Kisten in de kelder
Ik had ze nooit eerder gezien. Vier houten munitiekisten, twee groene en twee grijs-groene. Ze stonden op de open zolder boven de trekkerstalling, op de boerderij van mijn grootouders. Ik vroeg aan opa of ik ze mocht hebben. En dat mocht. Ik klom op de zolder en droeg ze een voor een over de ladder naar beneden. Ze waren leeg. Voorzichtig veegde ik het stof eraf en nam ze mee naar huis. 
 
Ik stapelde ze in de kelder tegen de muur en deed er mijn koppel en patroontassen in. Ik had ook nog wat rantsoenblikjes en doosjes, meegebracht van een verkennerskamp in Wassenberg. De blikjes waren groen met zwarte letters. We hadden ze leeggegeten. Ik had ze goed schoongemaakt en er een laagje talkpoeder ingedaan, tegen de geur. 
 
Rond die tijd kocht ik in het Vakkledingshuis een bruin leren patroontasje. Het leek op de Duitse patroontasjes, althans dat dacht ik. Toen ik thuiskwam zag ik dat de Duitse tasjes uit drie vakjes bestonden, het mijne had er twee. Ook was de sluiting aan de voorkant anders. Het tasje paste niet aan de koppelriem. Met een stukje ijzerdraad kon ik het er toch aan bevestigen. Ik heb er een lange dropping mee gelopen, van Visserweert via Roosteren helemaal naar huis. Een groep jonge verkenners onderweg van de vroege ochtend tot voorbij het avondduister. Het ijzerdraad had gehouden. Het tasje ging bij mijn collectie in de kisten. Vooroorlogs Zwitserland, zo bleek later. 
 
Ook de kogels en granaatscherven, die ik van opa had gehad, gingen in een kist. En dan had ik nog een zelfgemaakte mitrailleur, een groen geverfde spuitbus met een buis als loop en twee houten blokken als handgreep. Het leek op een Amerikaanse greasegun. Mijn verzameling in vier kisten, bij mijn ouders in de kelder. Het was spannend om de kelder in te gaan en de kisten te openen. De kleine ruimte, de geur van vocht en het vage licht, het was een ideaal decor voor mijn fantasie. De spullen kregen betekenis, maar er kleefden ook herinneringen aan. In de stilte van de kelder maakte ik een reis door mijn gedachten, in het schemer tussen fantasie en werkelijkheid. 
 
 
De Beegderheide
Het was een mooie zomeravond, op een doordeweekse dag. Ik was een jaar of twaalf. We waren met een groep verkenners op weg naar de Beegderheide. De hopman had geregeld dat we hier hout mochten kappen, waarmee we tijdens het komende zomerkamp tafels, bankjes en stellages konden maken. De dennenbomen op de heide vormden prima materiaal. 

We liepen een eind van de auto's vandaan, over een smal zandpad, toen daar plotseling op een zandheuvel een tank stond. Een Amerikaanse Shermantank. We vergaten waarvoor we waren gekomen en liepen er meteen naartoe. Op het ruwe metaal zat groene verf. Van binnen was hij wit. De bestuurdersstoel, de pedalen en stuurknuppel, zelfs een metalen pistoolholster tegen de wand, het was er nog allemaal. 

We bevonden ons op een militair oefenterrein. Rondom de tank lag glas. Een van de tracks was van de wielen gelopen en lag onder aan de heuvel. Hij was loodzwaar, we konden de schakels nauwelijks bewegen. 
Verderop stond een tweede Sherman, in een meer bebost deel van de heide. Hij maakte minder indruk op ons.

Ik ben regelmatig terug geweest, het was een half uur fietsen vanaf Melick. Ik struinde wat rond en beklom de tanks. In 1986 zijn ze afgevoerd en in 1999 is het oefenterrein opgeheven. Alleen een commandoluik is achtergebleven, als herinnering. 
 
   (foto: www.beegderheide.nl)
 
 
De plastic soldaat
Met Sinterklaas 1979 had ik een bouwpakket gekregen. Geen vliegtuig of een boot, maar een Duitse soldaat. Hij zou ongeveer 20 cm hoog worden en stond op een voetstuk. Op de doos stond een getekende soldaat. Vol bewondering keek ik naar het uniform en de uitrustingsstukken.
 
In de doos zaten de losse onderdelen, gegoten in zwart plastic. Ik legde de uitrustingsstukken op de tafel, de broodzak, de veldfles, de patroontassen en de veldschop met bajonet. Zelfs het koppelslot was tot in detail uitgewerkt. 
Hij kon worden opgebouwd als Wehrmachtsoldaat of soldaat van de Waffen-SS. Ik besloot voor het eerste, net zoals de soldaat op de doos. Zorgvuldig knutselde ik de soldaat in elkaar.
 
Het was jaren later, tijdens kerstavond, dat ik hem opschilderde. Ik had besloten niet naar de nachtmis te gaan. In de stilte van dat heilige moment knutselde ik op mijn tienerkamer aan mijn Duitse soldaat. De vonk was definitief over geslagen.